Wanneer kan een ondernemer een succesvol beroep doen op de Mededingingswet?

Best_Solution

Op 13 mei 2015 heeft de rechtbank Leeuwarden in kort geding een erg leuk vonnis gewezen over de sport en het mededingingsrecht (http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNNE:2015:2475). Uit het vonnis (dat o.a. gaat over het kartelverbod) blijken de zeer strenge eisen en voorwaarden waaraan een succesvol beroep op de Mededingingswet moet voldoen. Wat zijn die eisen?

Wie kaatst mag de bal verwachten

De KNKB is de bond voor de kaatssport. Bij de bond zijn maar liefst 124 verenigingen aangesloten, waarvan het overgrote deel in Fryslân is gevestigd. Bij die verenigingen zijn circa 15.000 leden aangesloten.

In het kaatsreglement zijn – onder andere – specifieke voorschriften opgenomen met betrekking tot de kaatshandschoen. Voor de kaatshandschoen met versteviging geldt een aantal aanvullende eisen. Een van die eisen is dat alléén licentienemers wedstrijdhandschoenen mogen maken. Er zijn sinds jaar en dag drie licentienemers die jaarlijks ongeveer 180 wedstrijdhandschoenen maken. Nieuwe licenties worden niet afgegeven, daar is de markt te klein voor aldus de KNKB.

Eiser is (wedstrijd)kaatser op het hoogste niveau. Daarnaast is eiser kaatswantmaker. Eiser heeft zich tot de KNKB gewend omdat hij als licentiehouder voor wedstrijdhandschoenen aangemerkt wil worden. De KNKB weigert dat sinds 2012. Eiser is hierdoor gedwongen handschoenen te kopen bij zijn grootste rivaal in de kaatssport en dat zint hem niet.

Hoewel de KNKB per 1 januari 2016 het licentiebeleid “opengooit” – nieuwe toetreders kunnen dan op basis van objectief vastgestelde criteria worden toegelaten als licentiehouder – kan en wil eiser niet zolang wachten en start een kort geding op.

De kaatssport in Fryslân: Sprake van een kartel?
Eiser vordert dat de rechter in kort geding – kort gezegd – aan de KNKB oplegt, op straffe van een dwangsom, eiser te erkennen als licentiehouder, of toe te staan dat eiser een sub-licentie krijgt zodat ook hij kaatswanten mag produceren.

Eiser doet dit met een beroep op de Mededingingswet. Het licentiebeleid van de KNKB zou volgens eiser hiermee strijdig zijn, omdat het nieuwe toetreders tot de markt wordt verhinderd om licentiehouder te worden. Er is sprake van een ongeoorloofde marktverdeling tussen de KNKB en de huidige licentiehouders. Bovendien is sprake van misbruik van een economische machtspositie door de KNKB, aldus eiser.

Kostbaar marktonderzoek door derde onvoldoende
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt, dat sprake is van een inbreuk op het mededingingsrecht, gewezen op de uitkomsten van een in zijn opdracht uitgevoerd marktonderzoek. Hieruit volgt onder meer dat 84% van alle kaatsers die een kaatswant gebruiken, speelt met een kaatswant van een van de drie licentiehouders waardoor sprake is van een feitelijk monopolie, aldus eiser.

De Mededingingswet – het wettelijk kader
Eiser doet een beroep op de artikelen 6 en 24 van de Mw.

Artikel 6 lid 1 Mw bepaalt dat overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst verboden zijn (het verbod van mededingingsafspraken).

Artikel 24 lid 1 Mw bepaalt dat het ondernemingen verboden is misbruik te maken van een economische machtspositie.

Het kaatsreglement: strekking/gevolg om mededinging te beperken?
De rechter overweegt dat niet kan worden aangenomen dat het kaatsreglement de strekking heeft om de mededinging op de markt van de kaatshandschoenen te beperken. Evenmin kan volgens de rechter met zekerheid worden vastgesteld dat het gevoerde licentiebeleid tot gevolg heeft dat de mededinging wordt beperkt.

Zeer strenge maatstaf vaststelling verstoring mededinging
De rechter haalt de (zeer) strenge maatstaf aan: De vaststelling dat een overeenkomst mededinging verstorende gevolgen heeft, vergt volgens vaste jurisprudentie een feitelijk onderzoek – in de vorm van een marktanalyse – waaraan hoge eisen worden gesteld (HR 3 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR0285). Degene die zich op het standpunt stelt dat een ander in strijd met het mededingingsrecht handelt, dient dit te onderbouwen met de relevante (economische) feiten en omstandigheden, opdat een voldoende adequaat en gefundeerd (economisch) partijdebat en daaropvolgend rechterlijk oordeel mogelijk worden gemaakt (HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0345).

Verstoring van de mededinging moet merkbaar zijn
De rechter voegt hieraan toe dat voor de toepasselijkheid van het verbod van mededingingsafspraken het moet gaan om overeenkomsten die ertoe (kunnen) leiden dat de mededinging daadwerkelijk merkbaar wordt beïnvloed.

In het onderhavige geval heeft eiser weliswaar een rapport van een in zijn opdracht uitgevoerd marktonderzoek overgelegd, maar dit onderzoek is naar het oordeel van de rechter niet voldoende overtuigend om aan te nemen dat hier sprake is van een ongeoorloofde mededingingsbeperking als bedoeld in artikel 6 Mw.

Volgens de rechter omdat niet duidelijk is gedefinieerd wat de relevante markt is die is onderzocht: Is dit de markt van de kaatshandschoenen of de markt van de wedstrijdkaatshandschoenen? Dat maakt natuurlijk uit, omdat de eerste groter is dan de tweede en de omvang van het marktaandeel bepaalt. De rechter overweegt dat uit het rapport weliswaar het beeld naar voren komt dat de markt voor wedstrijdhandschoenen wordt gedomineerd door de rivaal van eiser, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat door het licentiebeleid zoals dat door de KNKB wordt gevoerd, de mededinging op de gehele markt van kaatshandschoenen merkbaar wordt beperkt. Dit klemt temeer nu eiser uitdrukkelijk heeft gesteld dat hij ook zou willen opereren op de markt van niet-wedstrijdkaatsers en dat hij daarin wordt belemmerd doordat hij geen licentie heeft voor het maken van wedstrijdhandschoenen. Overigens heeft eiser dat laatste niet met voldoende concrete gegevens onderbouwd, aldus de rechter.

De rechter overweegt dan: “Inhoudelijk heeft het rapport meer de kenmerken van een – steekproefsgewijze – enquête dan van een volledig marktonderzoek. Daarbij is de vraag naar kaatshandschoenen aan de hand van interviews met 51 gebruikers in beeld gebracht, maar is de aanbodzijde onderbelicht gebleven. Al met al kunnen aan het uitgevoerde onderzoek vooralsnog geen harde conclusies worden getrokken ten aanzien van de gestelde strijd met de Mw.”

De rechter komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat – nu een deugdelijke analyse ontbreekt – niet zonder meer kan worden aangenomen dat sprake is van een merkbare marktverstoring op een relevante markt van (wedstrijd)kaatshandschoenen. De rechter sluit dit niet uit, maar is van oordeel dat in dit verband nader feitenonderzoek nodig is en zo nodig aanvullend bewijs van de zijde van eiser. Daarvoor leent deze kort geding procedure zich echter niet, aldus de rechter.

(On)sportieve belangen?
De rechter vervolgt dan nog door te stellen dat niet valt in te zien waarom eiser niet zou kunnen wachten tot 1 januari 2016, het moment waarop hij als nieuwe toetreder een licentieaanvraag kan indienen. De rechter neemt hierbij in aanmerking dat het gaat om een afzienbare periode en dat de KNKB belang heeft om op een zorgvuldige wijze toe te werken naar het nieuwe beleid, mede gelet op de posities van de bestaande licentiehouders. Vooral nu onbetwist is gebleven dat eiser een op zijn wensen aangepaste wedstrijdhandschoen kan bestellen, meent de rechter dat een ongewenst precedent geschapen kan worden en een mogelijke bevoordeling van eiser ten opzichte van andere wedstrijdkaatsers, die wellicht ook liever met een zelfgemaakte handschoen zouden willen spelen.

Conclusie: Heerlijke uitspraak. Waarom? Omdat het om principes gaat. In Fryslân. Over de kaatssport. En omdat elke dag dat onrecht voortduurt, een dag te lang is. Eiser probeert dat onrecht in kort geding met de Mededingingswet te lijf te gaan, maar faalt. Helaas, maar wel terecht. Voor een succesvol beroep op de mededingingswet is namelijk zeer uitgebreid en nauwkeurig veldwerk vereist. Er moet zeer feitelijk en uitgebreid marktonderzoek worden gedaan waaraan (zeer) hoge eisen worden gesteld. Het marktonderzoek van eiser, waar gesproken is met 51 sporters, en niet met aanbieders, doet de rechtbank af als “een steekproefsgewijze enquête”. Eiser heeft volgens de overwegingen van de rechter het juridisch economische debat te weinig uitgediept. Zo is volgens de rechter de afbakening van de relevante markt onvoldoende en niet precies uitgewerkt, zodat niet met zekerheid vastgesteld kan worden of de beperking van de mededinging wel merkbaar is. Want om welke markt gaat het? De lat om een inbreuk te bewijzen, ligt dus erg hoog. Dat is in een “normale” procedure dus al een uitdaging en vergt gedegen en kostbaar onderzoek. Hier komt dan nog bij dat (uiteraard vanwege de op handen zijnde wijzigingen van het licentiebeleid) door eiser gekozen is voor een kort geding. In kort geding moet de zaak echter (zonder nader feitelijk onderzoek) klip en klaar zijn – een kort geding rechter moet namelijk op basis van de feiten een voorschot kunnen nemen op de bodemprocedure. De lat ligt dan nóg hoger. De rechter stelt vast dat eiser tot 1 januari 2016 moet wachten, omdat de rest dat ook moet, en dan weer een balletje moet opwerpen bij de KNKB.

Vragen hierover? Belt of mailt u gerust naar 0183 513745 of Theodora@lexwoodlegal.nl